Het arbeidsrecht in het Lenteakkoord
Onder het huidige recht kunnen werkgevers, wanneer zij eenzijdig van de werknemer af willen en daarvoor geen dringende reden bestaat, bij een ontslag kiezen uit twee opties. De eerste is een ontslagvergunning aanvragen bij het UWV-WERKbedrijf. Na verkregen vergunning komt de arbeidsovereenkomst door opzegging tot een einde. De tweede is ontbinding van de arbeidsovereenkomst door de rechter. Dit kan verzocht worden bij de sector kanton van de rechtbank.
Beide procedures nemen gemiddeld zes weken in beslag. Na verkregen ontslagvergunning heeft het UWV-WERKbedrijf geen bevoegdheid om een vergoeding toe te kennen. De kantonrechter heeft die bevoegdheid wel. Anderzijds kan een werknemer tegen een ontbindingsbeschikking niet in hoger beroep, terwijl de werknemer na een ontslag met een ontslagvergunning nog in 3 instanties kan procederen over de eventuele kennelijke onredelijkheid van dat ontslag.
Bij een neutraal ontslag, bijvoorbeeld op grond van vervallen functie of bedrijfseconomische redenen, kent de kantonrechter bij oudere werknemers die lang in dienst zijn, gemiddeld een maandsalaris per dienstjaar toe. De gewerkte dienstjaren die voor het 35-ste levensjaar zijn gewerkt tellen namelijk voor 0.5 maandsalaris maar na het 45ste levensjaar voor 1,5.
Het Lenteakkoord verlaagt deze vergoeding. Vanaf 2014 zou de vergoeding gekoppeld worden aan een kwart maandsalaris per gewerkt jaar, met een maximum van zes maanden. Voorts zou de werkgever de eerste zes maanden mee moeten betalen aan de WW-uitkering als de werknemer die ontvangt na zijn ontslag. De toe te kennen vergoeding moet worden aangewend voor scholing of het zoeken naar ander werk.
In het nieuw voorgestelde systeem is er geen toetsing vooraf door het UWV/de kantonrechter meer. De werkgever zou dan tijdens een bijeenkomst met de werknemer kunnen toelichten dat er een einde aan de arbeidsovereenkomst komt en tot opzegging overgaan, zoals in België ook het geval is. De werkgever dient het beginsel 'hoor en wederhoor' zorgvuldig toe te passen en zal dan de hiervoor genoemde vergoeding aanbieden. Denkbaar is dat de werkgever ter zake een aparte procedure in werking zet, waarbij de werknemer zich kan laten bijstaan door bijvoorbeeld een lid van de OR, een vakbondslid, of een advocaat.
Mocht de werknemer het uiteindelijk niet eens zijn met het ontslag/de opzegging, dan heeft hij nog slechts de mogelijkheid om tot een procedure uit hoofde van kennelijk onredelijk ontslag over te gaan, een procedure die doorgaans toch wel een jaar in beslag neemt.
Er is inmiddels groeiende kritiek op de plannen. Vakbonden, SP en PVDA en een 16-tal arbeidsrechtwetenschappers, zijn van oordeel dat de oudere werknemer door de versoepeling de dupe zal worden en de plannen bovendien de economie niet zullen helpen. Los hiervan rijst de vraag, of het Nederlandse arbeidsrecht wel zo rigide is, als de (regerings)partijen veronderstellen. Sinds de Wet Flexibiliteit en Zekerheid (1999), zijn er tal van mogelijkheden om tijdelijke contracten aan te gaan. Uiteraard kunnen ook uitzendkrachten ingezet worden.
Bovendien worden zowel de UWV-vergunningen als de ontbindingen door de kantonrechter, merendeels gehonoreerd. Het is niet voor het eerst dat er discussie ontstaat over het Nederlandse arbeidsrecht. En dat zal ook niet voor het laatst zijn. Het is vooralsnog de vraag of en zo ja in hoeverre de plannen ook daadwerkelijk zullen worden doorgevoerd.
. . . terug naar boven
|